In het kader van de kandidatuurstelling van dit gebied als Nationaal Park 'Brabantse Wouden' hebben vrijwillige gebiedsdeskundigen en professionele vakexperten de voorbije maanden hun schouders gezet onder het opstellen van een landschapsbiografische studie, inclusief een visie op biodiversiteit.
Als voorafname op het masterplan 'Nationaal Park' in opmaak en een publicatie hierrond, bieden we een artikelenreeks aan waarin we enkele elementen uit dit Nationaal Park naar voor brengen en jullie zo op de hoogte houden over de stand van zaken.
In deze vierdelige reeks artikelen kom je meer te weten over het wat, hoe en waarom van het kandidaat Nationaal Park Brabantse Wouden in onze regio.
Tussen Halle en Bierbeek, in wat ooit een ‘niemandsland’ was en actueel de groene rand rond Brussel vormt, ligt van oudsher een lappendeken van bossen en wouden. Met drie namen die klinken: het ‘Hallerbos', het 'Zoniënwoud' en het 'Heverleebos en Meerdaalwoud'. Ooit vormden ze één (hét) aaneengesloten groot 'kolen(branders)woud'.
Is het een toeval dat ze net op de grens van het Romeinse ‘civitas Tungrorum’ lagen en wat later een belangrijke lijn doorheen het (vroegmiddeleeuwse) Karolingse rijk vormden? Nóg later vormden ze de cultuurscheidslijn tussen de Maasromaanse en Schelderomaanse bouwstijl, waarvan er zelfs vandaag nog sporen terug te vinden in het Nationaal Park. Een grensgebied waar je liever met een boog omheen reed, dan erdoor ….
Het Meerdaalwoud op de kaart van Ferraris: een uitgestrekt oud bosgebied dat minstens tweeënhalve eeuw oud is.
Bron: Geopunt.
Dat het Nationaal Park veel bos heeft (25% van de oppervlakte) en dat dit ‘oud bos’ is (voor 64% is het bos oud), is voor velen geen geheim. In Vlaanderen wordt ‘oud bos’ doorgaans gedefinieerd als een bos dat tijdens de kartering onder leiding van graaf Ferraris (ca 1771-1778) reeds bos was en sindsdien onafgebroken bebost bleef (zie kaart). Wat niet betekent dat het tussentijds niet kortstondig kaalgekapt kan zijn geweest en herbebost. Deze ‘bosplaatsen’ zijn dus minstens 250 jaar oud.
Maar liefst 1/3de van al het ‘oud bos’ in Vlaanderen ligt in het Nationaal Park Brabantse Wouden. Belangrijker dan deze zeer hoge aandelen is echter dat werkelijk alle omvangrijke Vlaamse oud-boscomplexen binnen het Nationaal Park gelegen zijn: Zoniënwoud, Meerdaalwoud, Heverleebos en Hallerbos. Daarnaast komen binnen de Brabantse Wouden nog tal van kleinere, maar daarom niet minder mooie, oude bossen voor. Om de belangrijkste te noemen: Sint-Agatha-Rodebos, Stokkembos, Margijsbos, Weebergbos, Tersaert, Begijnenbos, Gasthuisbos, Kleetbos en Lembeekbos (in Vlaanderen). Deze bossen sluiten dan nog eens aan op een netwerk van analoge bossen in Wallonië; Bois de la Hocaille, Val Vert, Bois de Laurensart, Grand bois de Bilande, Bois de Limal en Bois de Rixensart.
We mogen dus zonder aarzelen stellen dat ‘ons’ Nationaal Park Brabantse Wouden de meeste en de omvangrijkste oude bossen van Vlaanderen omvat.
Het spreekt voor zich dat deze oude bossen ook massaal veel oude bomen omvatten. Alleen al in de domeinwouden komen meer dan 10.000 woudreuzen voor met een omtrek van meer dan 3 meter. Verschillende bomen zijn meer dan 250 jaar oud en werden nog door de Hertogen geplant. Meer nog, net aan de rand van het Meerdaalwoud, in Hamme-Mille groeit zelfs de oudste boom van België, ca 790 jaar oud (geplant in 1232).
Oude (bos)bodems zijn ecologisch en qua erfgoed uitzonderlijk waardevol: Bomen worden enkele honderden jaren oud, bodems vormen zich over vele duizenden jaren. De bodemvorming, de ouderdom van de bosbodems en de bosgeschiedenis van onze drie grote woudcomplexen zijn de voorbije decennia vrij goed onderzocht.
Werkelijk uniek voor Vlaanderen, voor België en ook voor Europa is dat vooral in het Zoniënwoud (maar ook her en der in bv. Bertembos, Meerdaalwoud en in mindere mate in Hallerbos) ‘oorspronkelijke’ leembodems' voorkomen (zie afbeelding). Deze bodems zijn gevormd tijdens de laatste ijstijd (meer dan 12.000 jaar geleden) en nooit (!) door de mens aangetast, zelfs niet kortstondig. We kunnen stellen dat de mens deze bodems sinds hun ontstaan nooit heeft ‘gekeerd’. Niet eenmaal werd de grond er geploegd of op enige andere wijze bewerkt. Wel werd er op rendieren gejaagd, werden er bessen geplukt, zijn er bomen geveld en werd er houtskool gebrand.
Hierdoor heeft niet enkel het ‘bodemprofiel’ een nog onaangeroerde opbouw, ook de ‘leemduinen’ zijn nog aanwezig. Deze leem werd immers afgezet in stofstormen tijdens de ijstijden (vanuit de droge Noordzee) en vormde daarbij ‘duintjes’ volgens een golvend patroon van maar liefst 60 centimeter hoog. Een miniatuurvorm van de duinen zoals we ze nu nog aan zee of in de Kempen vinden. Een ‘eolisch’ (door de wind opgebouwd) landschap dat 12.000 jaar lang onaangetast bleef. Een getuige van een totaal andere periode en een totaal ander landschap. De toen al aanwezige moderne mens jaagde op de Doggerbanken (nu Noordzee) op mammoet en wolharige neushoorn en kwam af en toe op de toendra langs, bessen verzamelend tussen de leemduinen.
Na de ijstijden ontwikkelde er zich spoedig bos waardoor de originele bodems als het ware “bevroren” werden in het bos dat tot op vandaag onafgebroken aanwezig bleef.
Schoolvoorbeeld van een bosleembodem in het Zoniënwoud die al sinds de ijstijden onaangeroerd is gebleven (bodemtype Abc, Retisol).
Bron: Dondeyne et al. (2015).
Naast het oudste bos, oude bomen en de oudste bodems, kennen we in het Nationaal Park ook oude akkers. In het Meerdaalwoud zijn oude akkerperceelgrenzen ‘bevroren’ in het topografische landschap. Blijkbaar is het Meerdaalwoud na de Keltisch-Romeinse ontginningsfase (voor landbouw) verlaten en nooit meer in gebruik genomen als akker. Het bos verraadt dus een akkerlandschapsstructuur van ca 2.000 jaar geleden. Holle wegen, erosiegeulen en zelfs perceelsgrenzen van een historisch akkerlandschap zijn nog te herkennen in het huidige boslandschap.
Er zijn echter ook indicaties van Romeinse percelering en wegenpatronen op de actuele akkerplateaus. Op het plateau van Duisburg komen bijvoorbeeld nog enkele netjes ZW-NO-georiënteerde perceelblokken voor met afmetingen die verwijzen naar de halve Romeinse mijl (de Romeinse mijl meet 1.420 m). Wellicht akkers die al 2.000 jaar lang akker zijn.
Maar dat is niet alles, in het Nationaal Park liggen nog tal van spectaculaire erfgoedsites. De Brabantse Wouden omvatten bijvoorbeeld het oudste monument van Vlaanderen, de Tomme te Ottenburg die meer dan 6.000 jaar oud is (zie afbeelding). Er zijn ‘funerale’ landschappen rond het Hallerbos en in Meerdaalwoud-Heverleebos van meer dan 4.000 jaar oud. Er zijn meerdere leemgroeves en ijzermijnen uit de middeleeuwen bekend. Verschillende dorpen kennen een Keltische oorsprong (>3.000 jaar oud) en er zijn vele oude gebouwen aanwezig, waaronder een aantal 1.000 jaar oude Romaanse kerken.
De invloed van de Hertogen van Brabant, die in het gebied hun uitvalsbasis hadden met paleizen (Tervuren en later Heverlee) en kastelen (Beersel, …), en van kloosters en abdijen met ontginningshoeven is op tal van plaatsen leesbaar in het landschap. De landschapsbiografie (in opmaak) gaat er dieper op in.
‘De Tomme’ te Ottenburg op het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen II (hillshade): een Middenneolithisch langbed dat beschouwd wordt als het oudste monument van Vlaanderen (!). Bron: Geopunt.
Bronnenlijst:
Auteurs: Bart Vercoutere. Tekst aangevuld en nagekeken door Stefaan Horemans, Gert Van de Genachte en Jan Horemans.
Tussen Halle en Bierbeek, tussen het dagzomen van de top van het Brabants massief (in het zuiden) en het begin van de Vlaamse vallei (in het noorden), ligt een van de meest ‘geaccidenteerde’ gebieden van Vlaanderen. Op dit (sterk) heuvelachtig landschap ligt van oudsher een lappendeken van bossen en wouden. Met drie grote namen: het ‘Hallerbos', het 'Zoniënwoud' en het 'Heverleebos en Meerdaalwoud'. Is er een verband tussen de bossen en de valleien? Kan ons geo-erfgoed een bron zijn van antwoorden op de klimaatuitdagingen voor de toekomst? Kunnen we de, voor deze streek zo kenmerkende, bronnen gebruiken als een robuuste ‘waterbatterij’ om de klimaatverandering veerkrachtig te kunnen opvangen?
In het kader van de kandidatuurstelling van dit gebied als Nationaal Park 'Brabantse Wouden' hebben vrijwillige gebiedsdeskundigen en professionele vakexperten de voorbije maanden hun schouders gezet onder het opstellen van een landschapsbiografische studie, inclusief een visie op biodiversiteit.
Water is voor de inwoners van het Nationaal Park altijd al een ruimtelijk sturende factor geweest. In de valleien is er periodiek te veel water en bouw je beter niet. Op de plateaus is er altijd te weinig water en bouw je ook beter niet. Dit verklaart waarom de meeste dorpen zich als een lint uispreiden over de valleiflanken, tussen de plateaus en de valleien. Veilig voor overstromingen, maar ook vlak bij de bronzones die zich op deze valleiflanken bevinden. Vierkantshoeves bevinden zich steevast bij een bron. Naast de mens, heeft vee immers veel en schoon water nodig.
Het relatief hoge basisdebiet en verval maakten de rivieren in de Brabantse Wouden ook ideaal voor het oogsten van waterkracht. Vanaf het jaar 1.000 werden vele watermolens aangelegd in de streek. Daarbij was ook de aanwezigheid van bos als leverancier van constructiehout een extra troef. Wat er dan gemalen of geperst werd, varieerde doorheen de tijd. Sinds de uitbreiding van Brussel waren dat vooral oliën, bloem en meel. Rondom deze watermolens werd een eerste vorm van circulaire economie op grote schaal ontwikkeld: afval van de rijke lakenindustrie in Brussel, Nijvel en Leuven maakte het opzetten van papiermolens rendabel. Afvalvezels werden er omgezet naar papier. Niet minder dan 15 van de ca. 50 molens in de regio waren papiermolens. In het westen van het Nationaal Park is de Herisemmolen (Alsemberg) als een ware parel bewaard.
Echter, in een actueel veranderende klimatologische wereld, waar vermoedelijk in de zomer 30% minder neerslag zal vallen (zo dit anno 2023 nog niet het geval is) en in de winter 30% meer, willen we het landschap zo aanpassen dat de neerslagoverschotten in de winter de neerslagtekorten in de zomer kunnen opvangen. Dit kan enkel op landschapsniveau. En enkel door de natuurlijke ecosysteemwerking ‘bouwen met de natuur’ uit te spelen. In plaats van regen af te voeren, moet alle hemelwater tot de laatste druppel de ondergrond in. Infiltratie!
Technisch vormen de leembodems een lastige barrière. Door zijn fijne korrelstructuur is leem immers relatief moeilijk te doordringen voor regenwater. Zeker wanneer de toplaag dicht gereden wordt door (te) zware machines of de structuur helemaal verdwijnt door gebrek aan organische stof en bodemleven.
Het is dan ook prioritair om het koolstofgehalte van de leembodems te verhogen, waardoor deze (weer) poreus worden en neerslagwater sneller kan infiltreren. Twee bijkomende positieve effecten treden dan op: er is geen erosie meer en we slaan CO2 op in de ondergrond. Meervoudige klimaatadaptatie én klimaatmitigatie dus. Van een win-win gesproken.
Een tweede prioriteit is zorgvuldig omgaan met het water dat door het leem in de onderliggende zanden van Brussel terechtkomt, die één grote zandbak vormen. Goed doorlatend voor water en een natuurlijke filter, die aan de onderkant goed afgesloten is door de onderliggende kleilaag van Ieper. Hierdoor hebben we in de streek een ideale ‘zand- en waterbak’ om op zeer grote schaal water op te slaan: een echte waterbatterij. Het water vindt in deze zanden van Brussel zijn natuurlijke weg naar kwelgebieden, naar drinkwaterwinningen maar ook en vooral naar de vele bronnen in de regio.
Historisch kwamen in de Brabantse Wouden immers honderden bronnen voor. De inrichting van deze bronnen was de voorbije eeuwen zelfs een aparte stiel. Met de hulp van takkenwallen en zandaanvoer werd door ambachtslui een ondergronds drainagepatroon gemaakt dat het uittredende grondwater naar één plaats leidde: de bron. De voorbije 50 jaar werden jammer genoeg veel van deze bronnen overbouwd, aangesloten op riool (!) of gewoon verwaarloosd.
Actiepunt is dus deze bronnen af te koppelen en te herstellen. De herstelde bronnen moeten we vervolgens inrichten en beheren als natuurzones (bronbeekjes), maar ook als recreatieplaatsen (gaande van bronnen om in te spelen tot heuse ‘Kneipp-inrichtingen’) of in functie van watergebruik door de landbouw. Zo kunnen alle inwoners en bezoekers van het Nationaal Park genieten van de waterbatterij: drinkwater, spelwater, verkoeling, natuur .... Het Nationaal Park als een waterpositief gebied. Een gebied om je te herbronnen.
En dan hebben we het nog niet gehad over de rol van bronnen voor de vele bierbrouwers in de streek, van Geuze tot Stella, over de heilzame kracht van bronwater of over de vele fauna en flora die afhankelijk is van bronzones, bronvenen, bronbeekjes…
Auteur: Bart Vercoutere
Zie ook volgende artikelen in de media:
Tussen Halle en Bierbeek, in een leemplateau doorsneden door oneindig veel droogdalen (getuigen van de ijstijden en eeuwenlange landbouw), grenzend aan de oudere industriële ’ABC’-as in het westen en omcirkeld door de kennisinstellingen VUB, ULB, KUL en UCL, ligt al van oudsher een lappendeken aan bossen en wouden. Met drie welbekende namen: het ‘Hallerbos', het 'Zoniënwoud' en het 'Heverleebos en Meerdaalwoud'. Ze waren vermoedelijk ooit één geheel. Meerdere keren zijn delen geveld voor grondstof, als weidegrond of om te gebruiken als akker. Ze waren dus lang een economisch belangrijke bron voor de omwonenden. Actueel liggen ze versnipperd in het landschap. Kwetsbaar. Hoe maken we dit landschap weer robuust, zowel voor de bossen als de natuur in het omgevende landschap? Zowel voor biologisch leven als voor het klimaat?
Bomen en bossen zijn een zeer kenmerkend landschapselement in het Nationaal Park Brabantse Wouden. Maar ook holle wegen, graften en zelfs hoogstamboomgaarden bepalen het (landbouw-)landschap en dragen bij aan de ‘fraaiheid’ ervan. Vooral de hoogstamboomgaarden zijn een opvallend kenmerk ten westen van het Zoniënwoud. De appel en peer werden geïntroduceerd door de Romeinen. Abdijen en pastorietuinen namen dit over, maar de grote bloei kwam er pas toen vanuit de nieuwe wereld relatief goedkoop graan aangevoerd werd en het telen van fruit een grotere toegevoegde waarde betekende. Her en der ontstonden toen vlakdekkende hoogstamboomgaarden in het landschap. Boomgaarden zijn dus relatief jonge landschapselementen (in de 10.000-jarige geschiedenis van het landschap).
Een enigszins vergelijkbaar verhaal geldt voor de beukenbossen. Deze regio is vermoedelijk reeds zo'n 10.000 jaar bebost, maar de beuk zelf kwam hier slechts ca 5.000 jaar geleden aan (ongeveer gelijktijdig met de aankomst van het gedomesticeerde paard). De kathedraalbeuken zoals we ze nu kennen en bewonderen, werden pas actief aangeplant sinds de Oostenrijkers het beheer van het bos overnamen rond 1770. Bos is er dus altijd geweest, maar de vorm en samenstelling durfden al eens te wisselen, al dan bewust gestuurd door de mens.
Zo stelt zich ook de vraag voor de toekomst: welke soorten gaan het in de Brabantse Wouden bij een opwarmend klimaat volhouden? Van de beuk is geweten dat het een soort is die niet zo heel goed tegen zon en hitte kan. Anderzijds is het een boom die voor zichzelf wel een ideale standplaats weet te maken door (zeer) veel schaduw te werpen. Het is dan ook een groeiend inzicht dat de (beuken-)bossen en hun bijhorende flora en fauna, ondanks hun grote kwetsbaarheid, zichzelf wel zullen kunnen bufferen tegen de droogte en hitte. Maar enkel als dit schouder aan schouder gebeurt in bossen met dichte kroonsluiting, zonder grote gaten en met gesloten bosranden. Dit soort schaduwbossen heeft van alle bossen overigens de grootst denkbare 'airco-werking'; zowel voor zichzelf als voor de omgeving. Deze natuurlijke buffer voor hitte en droogte willen we actief beschermen en ontwikkelen in het Nationaal Park. De oudste wouden van Vlaanderen hebben we al, we ambiëren ook de koudste wouden van het land!
Waar dan de ideale open plekken, heidepercelen en andere open habitats in de bossfeer komen te liggen? Dat is de volgende uitdaging. Actief kappen van bomen om dergelijke open ruimtes te creëren, is niet langer een goed idee. Gelukkig wordt er echter ook bosuitbreiding nagestreefd, wat grote mogelijkheden biedt voor het ontwikkelen van deze habitats, vooral aan de noordranden van de actuele boscomplexen.
Ook zullen we zeker moeten inzetten op het uitbreiden van kleinere bosjes zodat deze een volwaardig bosmicroklimaat kunnen ontwikkelen. Ook de (lineaire) holle wegen willen we beter bufferen omdat ze doorheen het landschap een verbindende functie hebben voor bossoorten. Bij deze uitbreiding van kleinere bosjes en buffering van holle wegen zetten we vooral in op de realisatie van brede landschappelijke corridors tussen de complexen van Zoniënwoud, Meerdaalwoud en Hallerbos. Corridors waarbinnen de bosindex meer dan 30% is. Vanaf deze dichtheid aan beboste elementen (holle wegen, kleine bosjes) is een landschap immers goed ‘doorwaadbaar’ voor bossoorten.
Dit betekent dus ook dat de verbindingen tussen de grote woudcomplexen geen aaneengesloten bossen of boslinten moeten zijn. Het kunnen net mooi ingerichte landschappen zijn met een multifunctioneel gebruik (én landbouw én jacht én recreatie én natuur), die zowel landschappelijke als ecologische waarde hebben voor het herstel van de eenheid in het Nationaal Park Brabantse Wouden. We noemen ze in ons masterplan (in opmaak) dan ook verbindende landschappen.
En dan hebben we het nog niet gehad over de hoge agrarische biodiversiteitswaarde die het omgevende landbouwlandschap in het Nationaal Park nog steeds heeft, over de rol die dorpen en inwoners in hun tuin kunnen opnemen voor biodiversiteit en verkoeling, …
Auteur: Bart Vercoutere
De Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud zijn één van de kernpartners van het Nationaal Park en konden dit proces enkel doorlopen met grote hulp van lokale experten. Daarom heel veel dank aan de lokale Natuurpuntafdelingen, Natuurstudiegroep Dijleland, Heemkundige kring van Tervuren, Hallensia, Herisem-molen, Vrienden van Abdij van het Park, de Beijerij, het Glazendorp, Heemkundige kring van Kortenberg, Vrienden van kapel van Steenbergen, Leuvens Historisch Genootschap en de diensten leefmilieu en erfgoed van de Provincie Vlaams Brabant.
Tussen Halle en Bierbeek, doorsneden door de taalgrens en de radiale spoor- en steenwegen naar Brussel, met rechtlijnige gemeentegrenzen die door de bossen zijn getrokken als ware het de woestijn tussen Irak en Jordanië, ligt van oudsher een lappendeken aan bossen en wouden. Met drie namen die klinken: het ‘Hallerbos', het 'Zoniënwoud' en het 'Heverleebos en Meerdaalwoud'. Ze waren vermoedelijk ooit één geheel. Meerdere keren zijn delen geveld voor grondstof, als weidegrond of om te gebruiken als akker. Ze waren dus lang een economisch belangrijke bron voor de omwonende mensen. Actueel liggen ze versnipperd in het landschap. Kwetsbaar. Hoe maken we dit landschap weer robuust? Zowel voor de bossen als voor de natuur in het omgevende landschap? Zowel voor biologisch leven als voor het klimaat?
In het kader van de kandidatuurstelling van dit gebied als Nationaal Park 'Brabantse Wouden' hebben vrijwillige gebiedsdeskundigen en professionele vakexperten de voorbije maanden hun schouders gezet onder het opstellen van een landschapbiografische studie, inclusief een visie op biodiversiteit.
Als voorafname op het masterplan Nationaal Park in opmaak en een publicatie hierrond, is dit artikel onderdeel van een artikelenreeks waarin we enkele elementen uit dit Nationaal Park naar voor brengen en jullie zo op de hoogte houden over de stand van zaken.
Het Nationaal Park wil zeer ruim toegankelijk zijn, maar wel door een gerichte sturing en geleiding vanaf slim gekozen, goed bereikbare en uitgeruste toegangspoorten. Om daardoor ook meer rust in het gebied te krijgen. Rust, zowel voor natuur als voor bewoners. Voor grote dieren ook die we terug willen (boommarter, edelhert, zwarte ooievaar?). We willen ook maximale ‘deconnectie’ inbouwen. Meerdere valleidelen en zones dieper in het bos hebben vandaag immers nog een ‘0G’ connectie. Bepleiten we het behoud hiervan als kwaliteit of komt er overal 5G ?
Zouden we het Nationaal Park ook zo kunnen laten ontwikkelen en aanpassen dat het, op een steenworp van de Grote Markt van Brussel, echt duister is? Dat we de nacht terug aan de vuurvliegjes geven? Wij willen alvast streven naar echt donkere zones waar natuur zowel haar rust als haar ‘licht’ terugvindt en zich kan ontwikkelen. Een Nationaal Park gaat immers vooral over natuur. Robuustere donkere bossen en valleien, natuur in het landbouwgebied en zorg voor natuur in de bebouwde omgeving.
In elk geval is het geo-erfgoed ‘8G’ (Geodiversiteit, Geo-sites, Geo-waarden, Geopark, Geobeheer, Geobehoud, Geo-onderwijs en Geotoerisme) in het Nationaal Park Brabantse Wouden in steen gebeiteld.
In het westen duikt nog op meerdere plaatsen de sokkel van Brabant op: Ardeense kwartsiet zit in de bedding van de Zenne te Halle. Scheepvaart uit het noorden werd er door tegengehouden en dit vormde de oorsprong van Halle.
Zand en zandstenen zijn ook kenmerkende elementen binnen het geo-erfgoed. Zowel door hun gebruik in gebouwen (ijzer- en kalkzandstenen in vele kerken en kastelen) als door de vele voormalige groeves die in het landschap nog herkenbaar zijn. Leem was dan weer de grondstof voor vakwerk en veldstenen, zeer frequent toegepast in de architectuur van het Nationaal Park.
Daarnaast zijn er ook unieke geomorfologische processen, die nog in het landschap te lezen zijn. In het Hallerbos zijn er twee grote en zeer goed bewaarde kenmerkende grondverschuivingen ongestoord bewaard gebleven.
Zowel de meandering van de rivieren met hun steile oevers, als de holle wegen en graften vinden hun oorsprong in de relatieve stabiliteit van leem. Beide zijn ook het effect van erosieprocessen en van menselijke activiteit. Voor holle wegen is dit proces van erosie door water en veelvuldig gebruik door karren alom gekend. Maar dat ook de Dijlevallei ‘manmade’ is, is minder bekend. Dat zit zo. In de na de ijstijden breed uitwaaierende verwilderde Dijlevallei met zijn veenbodems werd de laatste 4 000 jaar vele meters leem afgezet. Afkomstig van erosie vanaf de landbouwplateaus, omdat steeds meer bos ontgonnen werd. Doordat leem een vrij stug materiaal is, werd de smalle kronkelende rivier als het ware gestabiliseerd binnen een brede, lemige, vlakke vallei.
Van dit geodiverse landschap willen we de inwoners en omwonenden in al z’n dimensies laten genieten. Zonder de druk op de waardevolle natuurkernen te verhogen. Daarom willen we het volledig landschap van de Brabantse wouden (ca 470 km2) zo aantrekkelijk inrichten dat we de erin liggende natuurkern (ca 190 km2), waarvan de kernpartners 100 km2 beheren, meer kunnen sparen en rust gunnen. In het omgevende landschap willen we ook de intrinsieke, kenmerkende en hoge geowaarden, landschapswaarden en natuurwaarden beschermen. Maar ook de verbindingen (zie vorige artikel over verbindende landschappen) waar maken.
Zo ontstaat een Nationaal Park met hoge natuurwaarden en toch mogelijkheden voor ontspanning, rust en inzicht in het functioneren van de wereld. Ecosysteemdiensten als voorzien van drinkwater, beveiligen tegen overstromingen, voorzien van constructiehout, reinigen van de lucht, aircofunctie, krijgt eenieder er dan zomaar gratis bij. Een mooier geschenk kan je je toch niet inbeelden ?
Bart Vercoutere
De Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud zijn één van de kernpartners van het Nationaal Park en konden dit proces enkel doorlopen met grote hulp van lokale experten. Daarom heel veel dank aan de lokale Natuurpuntafdelingen, Natuurstudiegroep Dijleland, Heemkundige kring van Tervuren, Hallensia, Herisem-molen, Vrienden van Abdij van het Park, de Beijerij, het Glazendorp, Heemkundige kring van Kortenberg, Vrienden van kapel van Steenbergen, Leuvens Historisch Genootschap en de diensten leefmilieu en erfgoed van de Provincie Vlaams Brabant.
Infocentrum VHM
Waversebaan 66 (1ste verd.)
3001 Heverlee
Tel: 016/23.05.58
Ondernemingsnummer: BE0410963957
RPR Leuven